Winterreis 2023-2024

Deze winter vertrek ik met Geri naar de Cariben en Zuid-Amerika. Na zes weken gaat ze weer centjes verdienen in NL en blijf ik een beetje hangen; wat klussen bij Roelof en Bele, daarna zie ik wel verder, zolang ik niet in de koude miezerregen hoef te bivakkeren in Zunderdorp.

Curaçao

De winterreis van 2023-24 begint op 29 november en wel op Curaçao. Samen met Geri, zes weken op stap. Nooit eerder geweest dus een soort ontdekkingsreis. De voertaal is Papiamento maar de meeste die die taal spreken, spreken meestal ook Nederlands. Soms zijn verkeersborden in het Nederlands en straatnamen en buurten ook. De wijk Juliana, waar wij in de buurt logeren, is als een van de weinige plekken voorzien van heuse fietspaden. Mislukt plan, want met twee fietspaden ga je geen oorlog winnen.

Het eiland is een soort paradijs. Je kan je bijna niet voorstellen dat het driehonderd jaar geleden de spil was in de handel en dan vooral de slavenhandel. Het eiland heeft een paar natuurlijke havens die geschikt zijn voor boten met diepgang en daar werd al in die tijd gul gebruik van gemaakt. Totdat de Europeanen hier kwamen leefden op deze eilanden de Arowakken. Een volk dat zich vooral op de Cariben en het noorden van Zuid-Amerika had gevestigd. De Europeanen namen het over en naar wat geschuif kregen de Zeven Provincien Curaçao onder de vlag. Het eiland kent dus zowel indianen, Europeanen en Afrikanen, want van de slaven vluchten er in de loop van de tijd een aantal in de natuur en na de afschaffing van de slavernij halverwege de negentiende eeuw werden ze misschien wel de grootste groep immigranten van het eiland.

Heden ten dage tref je nog een flink stuk historie aan uit de koloniale periode vanaf ca 1650. Vooral Willemstad kent nog vrij veel traditionele houten huizen die onmiskenbaar vanuit de Hollandse traditie zijn gebouwd. Huizen ooit gebouwd voor de rijken, helaas vaak wat vervallen en soms op instorten, maar ook huizen die op dit moment gerestaureerd worden en die af zijn. De houten huizen zien er statig uit, maar door de vele frisse kleuren die gebruikt zijn op deze stadspaleizen en villa’s is het leuk om rond te lopen.

Na de slavernij, ca 1850, zie je verschillende vormen van architectuur voorbij komen in de Cariben, en zo ook hier. Vaak is dit niet de architectuur waar men bereid is nog veel geld in te stoppen. Toch vormt deze architectuur een wezenlijk onderdeel van de opbouw van een stad als Willemstad en een afspiegeling van de economische en maatschappelijke situatie destijds.

Helaas is er qua bevolking op het eiland van een soort melting pot geen sprake. De witte mens is in de rijkere delen van het eiland oververtegenwoordigd, spreekt veelal Nederlands of Engels en in de armere delen van het land zijn het de donkere mensen die Papiaments spreken en in hutjes en sloppen wonen. Als ik er rondloop, schaam ik me bijna voor mijn kleur en taal. De donkere mens is ook niet altijd even vriendelijk tegen ons. Waarschijnlijk zijn mijn voorouders gemene, bloeddorstige slavendrijvers geweest en voelen ze dat aan hun theewater. Vaak kijken ze boos en soms proberen ze je te besodemieteren. Ach, als het leven zo verschrikkelijk is, straal je dat vooral uit naar de witte medemens. Lucht waarschijnlijk op.

Oldtimers zijn er weinig. Op de Chevy hierboven na zijn er weinig echt oude voertuigen te zien. Het valt mij sowieso op dat in arme landen de oldtimers soms als wrakken langs de weg staan, maar mooie oldtimers niet te vinden zijn. In rijke landen zie je meestal de opgeknapte en bijzondere exemplaren. Curaçao is wat dat betreft achtergesteld gebied. Misschien handig om een index te maken waarmee het bruto nationaal product vergeleken wordt met de hoeveelheid bijzondere oldtimers.

We kwamen dus aan op 29 november des avonds. De b&b was primitief maar okee. We liepen de eerste dag naar Willemstad, maar dat was toch eigenlijk een beetje te ver. Openbaar vervoer is ook voor Nederlandse begrippen vrij achterlijk, maar als je weet hoe het werkt, doable. Willemstad centrum is vrij toeristisch maar ook wel aaibaar. In een dag kan je alles wel zien, maar je kan er beter twee dagen voor uit trekken en lekker rustig aan doen. Er is vrij veel politie, waarschijnlijk om de plaatselijke jongeren te kunnen corrigeren als je met hun tengels aan een toeristenportemonnee dreigen te zitten. Ga je wat verder van het centrum al, is er een kans dat je in een wat unheimliche achterstandswijk belandt met alle risico’s vandien. Je kan beter per ongeluk in een resort belanden zoals wij deden. We mochten zo naar binnen want overduidelijk van het soort wandelende portemonnee en dan zie je hoe de decadente vakantieganger zich graag wil laten bedienen op een zandstrand, ondergaande zon, restaurant op piesafstand en camera’s die je iphone in de gaten houden.

De derde dag zijn we naar de natuur aan de noord en westkant van het eiland getrokken. De zuidkant heeft weinig wind en nauwelijks golfslag. De noordkant is ruig qua natuur en zee en is daarom leuker om te bezoeken of te zwemmen, maar zwemmen is door de rotserigheid niet meer dan een beetje pootje baden. We zijn naar een natuurpark in het noord-westen geweest, Shete Boka, maar het plaatsje Westpunt, was leuker met een zwembaar haventje en een leuk barretje. Als je geluk hebt, zie je er ook nog zeeschildpadden zwemmen. Goede sfeer, lekker eten en daarom zeker een aanrader als je langer dan twee dagen op het eiland zit.

De laatste dag zijn we bijtijds vertrokken naar Aruba. Curaçao is qua vliegen, net als met de slavernij destijds, een aardige hub met een paar low budget maatschappijen. Vliegen op C is dus geen doodlopend spoor.

Ik vraag me in dit soort landen af wat er nu eigenlijk nodig is om wel die omslag te maken naar brede maatschappelijke welvaart. Zo moeilijk kan het toch niet zijn? Veel eilanden in dit gebied kampen met vergelijkbare problemen. Beetje samenwerken? Alle kaarten op toerisme is niet het goede antwoord.
Ze gebruiken de Antilliaanse gulden; een munt die ze delen met St Maarten. Wel leuk zon kleine munt, maar vrij onhandig als je m alleen op deze twee eilanden kan gebruiken. Daarbuiten heb je er niks aan, want wisselen kan alleen op de eilanden. De schaduwmunt is de dollar, dus op de meeste plekken kan je ook met dollars betalen. Je kan je afvragen waarom zon eiland nog een eigen munt heeft.
Het eiland is weliswaar onderdeel van het Nederlandse Koninkrijk, maar bellen en zo kan niet via je abo. Er zijn veel zaken die je achter de oren doen krabben qua wetgeving, economie en sociaal. Fijn, goedkope benzine, maar het gevolg is dramatisch slechte wegen en een infrastructuur van voor de oorlog. De banden- en schokbreker-economie draait op volle toeren.
Het lijkt erop dat ze in alles achterlopen, omdat het ondoenlijk is om aan te haken. Te kleinschalig, te veel afhankelijk van de rest van de wereld. Als voorbeeld de Nederlandse taal. Een onzintaaltje want bijna de hele bevolking zou Papiaments moeten praten, maar toch blijven ze er in hangen omdat je met Papiaments, een paar eilanden uitgezonderd, nergens komt. Nederlands biedt toch meer voordelen Je ziet iets vergelijkbaars in Suriname.

De volgende keer lijkt het me leuk om de oostkant te bezoeken inclusief wat oude plantages. Ook het fort was min of meer dicht maar het is wel een mooie plek om ens wat te eten.

Aruba

Na Curaçao is Aruba aan de beurt. Het eiland van Mayra en Roelof, vrienden uit Nederland. Ze hebben me in het verleden vaker uitgenodigd en nu is het zo ver.

Met Geri bezoek ik dit eland dat ongeveer half zo groot is dan Curaçao. Er wordt Papiaments gesproken, een taal met veel Spaanse, Engelse, Afrikaanse en zelfs iets Nederlandse invloeden. De eilandbewoners hier zijn minder opgefokt dan op Curaçao lijkt het, wat gemoedelijker. Misschien te maken met de geschiedenis; hier was weinig slavernij want geen doorvoerhaven van slaven of plantages zoals op Curaçao. Heden ten dage veel toeristen, vaak uit de VS ook wel wat uit NL en wat ‘buitenlanders’ uit Venezuela.

Oranjestad, min of meer de hoofdplaats van Aruba, is eigenlijk niet de moeite waard. Tenminste als je van oude gebouwen, architectuur of geschiedenis houdt. Wat dat betreft heeft Willemstad meer te bieden. De andere dorpen/steden op het eiland hebben nog minder te bieden dus ben je geïnteresseerd in culturele aspecten blijf lekker thuis. De natuur heeft meer te bieden. Er zijn verschillende mooie plekken te vinden, zoals het cactussenmekka Arikok, de ingestorte Natural Bridge (toeristen-ontvangstcentrum overslaan maar verder wandelen is zeker de moeite waard en de rest van de noordkant is sowieso ruig en leuk om te bezoeken. De toeristische zuidkant is vind ik nauwelijks interessant; een paar qua architectuur leuke hotels om te zien, park-achtige stranden vol met stoelen en ingesmeerde Amerikanen en een te kalme zee om lekker in te zwemmen. Aan de zuidkant, meer naar het oosten, vlak voor Sint Nicolaas, vind je een leuk ietwat primitief visrestaurant genaamd Zeerovers en dat is waarschijnlijk wel een van de weinige culinaire lichtpuntjes op het eiland, behalve als je dol op fast food bent.

De typische manco’s van de Caribische eilanden, die we bij Curaçao zagen, vind je hier ook. Goedkope benzine, matige wegen, alleen maar auto’s op een verdwaalde toerist na en belabberd openbaar vervoer. Ook de dubbele munt (Arubaanse florin/dollar), de wirwar aan taaltjes, gerichtheid op toerisme en een raar soort overbevolking. Dan heb ik het nog niet gehad over een haperende overheid, want daar weet ik te weinig van, maar ik vrees dat het allemaal redelijk vergelijkbaar is. Toch lijkt het hier allemaal minder problematisch dan op Curaçao, misschien wel door de continue stoom van dollars.

We komen aan rond Sinterklaas bij het paradijsje van Mayra en Roelof. Het is een erg mooi plekje, vlak tegen een natuurreservaat aan. Op het erf zijn drie huizen aanwezig waarvan er twee verhuurd worden. Het grootste huis is zeer smaakvol ingericht en heeft een heerlijke veranda, een lounge-achtige woonkamer met open keuken en diverse slaapkamers en badkamers. Naast het huis zit een leuk zwembad en ze hebben veel huisdieren; een paar honden, katten, kippen en nog wat. Achter hun huis begint het natuurreservaat waar we de tweede dag een flink stuk gelopen hebben.

Het ging qua temperatuur net, maar in een desolaat gebied lopen met alleen de schaduw van cactussen en een temperatuur van rond de 30 graden vergt enige voorbereiding, wat we nauwelijks gedaan hadden.We eindigden des avonds in de rosse buurt van Sint Niklaas, daar waar Roelof ons weer oppikte. De volgende dag hebben we een auto van m geleend en zijn we naar de noordpunt van het eiland gereden. Op het uiterste puntje wat gedronken en de toeristische zuid-westzijde bekeken. Ik heb niks met die grote hoteltorens en ben blij dat we bij M&R zitten, ook al grenst hun terrein niet direct aan de zee.

De derde dag zijn we naar de oostkant gereden en wel het noordelijke stukje kust. Beetje rondgereden en wegens de afwezigheid van enige vorm van politie kon de rijbewijsloze G ook een stukje rondrijden. Opvallend ook is de dierenbegraafplaats; een enorm terrein in de duinen waar iedereen zijn of haar Fikkie begraaft. Erg grappig om te zien. Het ruige gebied en de wat slechte wegen bracht ons een mooi uitzicht, leuke herinnering en een lekke band. Drie volle dagen is wel voldoende om de sfeer te proeven van het eiland, na een week heb je echt alles wel gezien. We gingen verder richting Suriname. Mocht je interesse hebben in een weekje op het eiland; Mayra en Roelofs plek is echt een aanrader: +31629733920.

Suriname

De volgende stop is Suriname. De voormalige kolonie, ook ooit eens aan komen waaien omdat de toenmalige Zeven Provinciën meer belang hadden bij rust dan nog meer vijanden. Altijd nieuwsgierig geweest naar dit land, aangezien ik tijdens mijn lagere schooltijd, ca 1975, opeens in een klas zat vol met Surinaamse kinderen. De ouders van deze kinderen hadden er weinig vertrouwen in dat het goed zou komen met die onafhankelijkheid en inderdaad, ze kregen volledig gelijk. In mijn klas zaten kinderen met een Afrikaanse, Indonesische en Indiase achtergrond. Veel blanke kindertjes werden door hun ouders van school afgehaald want ze hadden er weinig vertrouwen in dat het goed zou komen met die integratie maar helaas, ze kregen ongelijk. Ik heb een leuke tijd gehad met deze nieuwe vriendjes en heb leren omgaan met niet soortgenoten, iets wat gezien de laatste verkiezingsuitslag vele witte mensjes nog moeten leren.
De mensen die ik ken in Nederland en hun roots in Suriname hebben, zijn over het algemeen vrij negatief over het land, vooral als het over het landsbestuur gaat of over de verdeeldheid tussen de bevolkingsgroepen. De politiek en de sores er omheen kennen we aardig; gedoe rondom Bouterse en zijn decembermoorden, incompetentie bij politici en rare snoeshanen als Brunswijk en zijn junglecommando. Het is grotendeels oud zeer maar de verdeeldheid tussen de bevolkingsgroepen baarde mij op afstand meer zorgen.


Het centrum van Paramaribo heeft overduidelijke Hollands-koloniale trekken. De architectuur van de oude houten huizen met de typische gevelbekroningen, het oude fort Zeelandia, de straatnamen en borden met teksten in het Nederlands. Het is wederom een aparte gewaarwording om zoveel Nederlands in een tropisch land te vinden. In de twee dagen die volgen verkennen we de oude stad, de wijken eromheen, de markthallen aan de zuidkant en de dierentuin.
De ruim opgezette stadsplattegrond met overwegend brede wegen en ruime kavels doen een beetje denken aan New York of andere Amerikaanse steden. Later zullen we deze rasters veel tegenkomen. Het is wel in contrast met de manier van stedenbouw in Nederland. Onze veelal oudere steden zijn gebouwd rondom rivieren en riviermondingen, werden vooral ingericht om goed verdedigd te kunnen worden en kerken en gemeentehuizen vormden de kern van een circulaire pleinplattegrond waar ook de rest van de stad zich naar schikte. Kortom, een raster werd het niet snel, maar hier in Parbo is alles anders.
De kern van de stad, of het centrum, is tegen de oude vesting aan gebouwd. De vesting is in dit geval fort Zeelandia en is verreweg het kleinste Hollandse fort dat ik ooit ben tegengekomen. Het oude centrum bestaat hoofdzakelijk uit overheidsgebouwen. De leeftijd varieert nogal, maar ze zijn veelal uit hout opgetrokken in een soort Hollands-koloniale architectuur. Veel van die overheidsgebouwen bevinden zich in een matige staat van onderhoud en geeft mooi aan hoe het land er bestuurlijk en economisch voor staat.

Ondanks het verval zitten er ware pareltjes tussen. Houtbouw vergt sowieso veel onderhoud en das wat vaak ontbreekt in landen die er economisch niet best voor staan. Daarnaast zie je ook dat het tot Unesco- monument bombarderen van zo’n binnenstad zijn keerzijde heeft. Restaureren is dan eigenlijk nog de enige optie, maar het is ook de duurste optie. Je moet dus direct op zoek naar fondsen. Daarnaast zijn de huizen in particulier bezit meestal te pineut want geen gelden geen mogelijkheid tot sloop/nieuwbouw. Er staat dan veel te koop en vaak voor weinig want de bouwval op de grond drukt ook de grondprijs. Maar goed; een handige timmerman kan er een levenswerk van maken en de hoeveelheid huizen die nog vrij origineel zijn bieden perspectief; er is nog best wat van te maken en als het centrum op orde is, kan het goed zijn dat de wijken er omheen volgen.
Drie andere aspecten waar nodig wat aan moet worden gedaan zijn 1. het zwerfvuil, 2. de openbare ruimte en 3. de dramatische hoeveelheid lelijke monumenten en plaquettes. Dat zwerfvuil is standaard in landen die hun huiswerk niet op orde hebben. De slecht ingerichte openbare ruimte met kraters in de weg, ingestorte trottoirs en half open riolen is visitekaart nummer twee en het lijkt wel hoe instabieler een land, de meer standbeelden voor politici en andere zaken worden opgericht; stop je geld toch in iets zinnigs. Maar goed, als ik er meer over nadenk, kan ik nog wel een lijst maken met aandachtspuntjes voor het Surinaams bestuur, zoals het slopen van die verschrikkelijk lelijke Nederlandse ambassade. De fik erin; wat een verschikking. Lijkt wel of ie door Herman Hertzberger gebouwd is op een off day (het was Lucien Lafour, die in mijn ogen altijd een off day had) .

We komen aan op het vliegveld J.A. Pengel, zo’n 60 km ten zuiden van de hoofdstad. Tijdens de vlucht raakt Geri in gesprek met Inge en Victor; een stel van ongeveer onze leeftijd dat probeert een lesprogramma te verkopen aan scholen. Ze hebben een digitaal programma gemaakt wat zich vooral richt op het gebruik van digitale info en hoe je er als kind mee om moet gaan. Ze zijn er al jaren mee bezig en hebben ontdekt dat scholen interesse hebben, maar het geld ervoor ontbreekt vaak. In NL zijn potjes en die weten Inge en Victor wel te bereiken en zo komt het cirkeltje dan toch rond. We zullen de twee nog een aantal keren tegenkomen gedurende ons verblijf in Suriname. De aankomst op Pengel ging voorspoedig. Met zijn vieren nemen we na aankomst op het vliegveld een taxi naar Paramaribo. We strijken neer bij het hoteletje van I&V, Zus en Zo. Na een verlate lunch vertrekken we naar ons eigen hotel iets buiten het centrum. Niet slecht, maar ook geen aanrader.
De volgende dag gaan we de stad bekijken; de palmentuin door, langs het gesloten fort Zeelandia en het oude centrum. Pinnen is een raar iets; je kan max 2000 Suridollars pinnen, maar das omgerekend ca 50 euro. Daarnaast doen de helft van de apparaten het niet. Pinnen is dus een dagtaak in Suriname. Gelukkig doet de US dollar hier ook aardig mee voor hoge nood. De tweede dag gaan we onder andere naar de Parbo Zoo. Daar is ook iets van een zwembadje, maar ik ga niet naar de zoo om te zwemmen. De dierentuin is aardig vervallen en de onderkomens van de dieren vaak dramatisch. Eigenlijk moeten we stoppen met dit soort dingen; ook Artis mag wat mij betreft een nieuwe bestemming krijgen. We gaan ook nog ff langs de markt[ iets ten zuiden van het centrum ligt een complex met marktgebouwen. Veelal dames verkopen daar hun vis, groente en fruit maar ook hun zelfgemaakte eten. Ik loop er snel doorheen maar G vindt het heerlijk overal aan te zitten en met de dames een gesprekje te houden.

Na Paramaribo nemen we een soort taxibusje naar het zuiden, de jungle in. We overnachten in Brownsweg, in een kleverig hotelletje, Fargo genaamd. Extreem goedkoop, 1 ster is al te veel, maar achteraf toch wel leuk, al was het alleen maar vanwege de prijslijst bij de wc. Aan de andere kant van het dorp haal ik bij een vriendelijk man wat eten en drinken. Hij berkoopt een soort gemberdrankje met kruidnagel. Fantastisch en gelukkig niet te zoet.

Na een beroerde nacht naast luidruchtige goudzoekers, trokken we de volgende dag via Atjoni naar het dorpje Jaw Jaw, gelegen aan de Suriname rivier en alleen bereikbaar met de boot. Daar zijn we drie nachten gebleven bij Bele, die in het dorpje een soort hostel heeft. Bele zijn vrouw kookt voor ons, zeer verdienstelijk, en Keizer, zijn zoontje van net drie, huppelt al aandachttrekkend rond. Ook hier ontmoetten we een dag later Ilse en Victor, maar ook Alberto, een rondreizende Italiaan die er een sport van heeft gemaakt ‘foute’ landen als Afghanistan, Syrie, Iran te bezoeken en hij heeft voor het komende jaar Libie op de agenda staan. Het dorpje Jaw Jaw is een nederzetting die voortkwam uit een van de gemeenschappen die hun dorpje ca 60 jaar terug moest verlaten bij de bouw van de stuwdam. Het is alleen te bereiken per boot en met heel veel inspanningen per quad, maar die weg wordt nauwelijks gebruikt. Het dorpje kent een dorpsschool, vandaar de komst van Ilse en Victor. Veel scholen in Suriname hebben een uniform, allemaal ongeveer dezelfde groen-wit geblokte hemden en spijkerbroeken of rokjes.

In de rivier, waar je op de meeste plekken wel iets kan zwemmen, zijn ook kaaimannen en piranha’s, maar de kaaimannen zijn erg klein en op verre afstand dus ongevaarlijk en de piranha’s zijn terecht banger voor ons dan andersom; ze worden ook gegeten, net als de kaaimannen.


In Jaw Jaw is beperkt stroom; een oud dieselaggregaat produceert stroom van zonsondergang tot ca 12 uur ’s avonds op gerantsoeneerde stookolie. Er is wel een zonnepark in aanbouw, maar of het de gemeenschap echt veel gaat brengen, valt te bezien. Water is regenwater en drinkwater wordt per fles ingekocht. Riolen zijn er niet en iedere plee heeft een eigen bodemloze enkelvoudige septic tank. Leuk om over na te denken hoe je doeltreffend het een en ander kan verbeteren, net als de rest van Suriname.

Na een paar dagen gaan we weer terug; verder stroomopwaarts is mogelijk, maar door de lage waterstand erg lastig en tijdrovend. Het regenseizoen had al begonnen moeten zijn, maar op een paar kleine buitjes na is het droog gebleven.
De terugreis wordt begonnen met zijn vieren, want Ilse en Victor gaan terug richting Nederland en stappen uit in Brownsberg. Wij gaan nog ff door en stappen uit de bus om richting de Jodensavanne verder te liften. We worden snel opgepikt en das maar goed ook, want volgepakt met de zon vol op je knar bij circa 32 graden is geen pretje. Na wat omzwervingen overnachten we bij Angela en haar moeder Corry in Redi Doti ( in het Nederlands Carolina).

Het is een klein dorpje wat voornamelijk bewoond wordt door mensen met Indiaanse roots en dat kan je wel een beetje zien. De Jodensavanne is een mooie rustige plek langs de Surinamerivier, waar helaas weinig van over is gebleven, op wat stenen fundamenten na van de synagoge na. Ook is er een vrij uitgebreide begraafplaats voor Marrons, gevluchte ex slaven.
Na het bezoek aan deze Jodensavanne (op de kaart in het Nederlands Gelderland genoemd) en het volgende indianendorpje met failliete ananasfabriek zijn we verder teruggegaan naar Paramaribo. Ook hier kregen we al snel een lift tot de zuidkant en de laatste paar kilometer een dollemansrit in een publiek busje. We eindigen die avond in een erg aaibaar en betaalbaar hotelletje in de Costerstraat, waar we uiteindelijk drie nachten verblijven.

In de drie dagen in Paramaribo bezoeken we eerst het fort Zeelandia, nu wel open, waar Desi zijn reputatie definitief te grabbel gooide en later op de dag wonen we een kerstdienst bij gemaakt door kinderen op zijn Surinaams in een alleraardigste kathedraal. Een eclectische houten bouwwerk, vakkundig in elkaar getimmerd, in opvallend goede staat en met een leuke mix van romaanse en gotische architectuur. De dienst zelf zit aardig in elkaar met enthousiaste kinderen, kundige musici en een geweldig zingende juf. De volgende dag zijn we een rondje gaan fietsen langs de oude plantages Mariënburg en Peperpot. Een flinke rit aan de oostzijde van de rivier, via de het fort Nieuw Amsterdam en bij 30+ in de volle zon niet altijd even prettig. Aangezien we door het twee keer verrijden de boot terug misten, bleef er weinig anders over dan de Wijdenboschbrug te pakken. Een vrij spectaculaire ervaring, vergelijkbaar qua gevaar met het fietsen door de IJ-tunnel, maar dan met een geweldig uitzicht.

De dinsdag vertrekken we naar de grens met Frans Guyana. We moesten ook nu weer even zoeken naar een gemeenschappelijke taxi, want de busmaatschappij is failliet en kleine busjes rijden op kortere trajecten. We zitten met zijn vijven in de auto. De route van Parbo naar Albina gaat door de lagune. Een vrij goede weg voor Surinaamse begrippen, maar ook hier onverwacht drempels en een road block met tante agent. Anderhalf uur later arriveren we in Albina, waar we eerst naar een douanepostje worden gebracht voor een uitreisstempel. Even later stappen we in een bootje, vergelijkbaar met die in Atjoni en worden we met rugzakken en al naar de overzijde van de Marowijne gebracht. Bij de aankomst op Frans grondgebied hoeven we niets te laten zien. Raar eigenlijk, maar ik vind t wel best. Geri vertrouwt het niet en in het beste Frans vraagt ze aan diverse mensen hoe het zit met de Franse douane. Na wat omzwervingen eindigen we bij een loketje iets ten zuiden van St Laurent de Marony. De dienstdoende Franse douanier kijkt verbaast, legt uit dat wat iedereen daar doet illegaal is, en na onze paspoorten te hebben aanschouwt, legt hij uit dat er een klein officieel pontje is dat tegen betaling en met alle formaliteiten speciaal volgens de regels en voor EU burgers je van de ene naar de andere kant brengt. Ons traject is hoogst illegaal maar volledig losgelaten aangezien het met de kraan open dweilen is. Geri was nog een middag aan het bijkomen van deze gatenkaas, maar ik vind dit heerlijk.

Suriname is leuk om een keer te bezoeken. Om het hele land goed te zien moet je wel een week of twee uittrekken. Hou er rekening mee dat dit een van de weinige landen is in Zuid Amerika waar ze aan de verkeerde kant van de weg rijden. Als je dat niet gewend bent zou ik het vervoer overlaten aan de plaatselijke waaghals. Het wegdek is ook slecht en de bewegwijzering belabberd. Openbaar vervoer en (gemeenschappelijke) taxi’s zijn spotgoedkoop en met een beetje puzzelen kom je wel op je eindbestemming. Liften gaat ook vaak goed, ook al verwacht de chauffeur dat je als westerling wel even een donatie in het bodemloze potje doet. Fietsen kan je huren in Paramaribo. De wegen zijn niet erg prettig om op te fietsen, ook hier links houden, maar het is wel te doen.
Hotels, pensions en hostels zijn vrij primitief en de prijzen over het algemeen laag. Het hostel Jaw Jaw aan de kosterstraat in Paramaribo vond ik erg leuk, want in een oud houten gebouw, en zeer betaalbaar, net als het verblijf bij Bele in Jaw Jaw aan de Surinamerivier, wat door het all inclusive wel een stuk duurder is.
In Suriname worden verschillende talen gesproken, waardoor het Nederlands nog steeds gebruikt wordt als een soort overkoepelende taal. Alleen de Chinezen kunnen er weinig mee, en die kom je regelmatig tegen omdat zo’n beetje alle supermarkten door Chinezen beheerd worden.
Met geld kan je je weg vinden met US dollars en Suri dollars. Die laatste pin je in kleine hoeveelheden en veel pinautoaten geven op een NL pas geen geld. Zorg ervoor dat je niet te veel overhoud, want buiten Suriname kan je je billen ermee afvegen.

Plannetjes. Als je door de Cariben reist en na twee eilandjes bezoek je een land als Suriname, dan zie je allerlei dingen die je aan het denken zet. In Nederland is bijna alles beter geregeld, maar Nederland is ook overreguleerd en behoorlijk verkloot. Het zou mooi zijn om Suriname en dan vooral de Surinamers te helpen met het bedenken van oplossingen voor problemen die vanuit een Amsterdamse point of view zeer oplosbaar zijn, maar ook met de gedachte om alle schoonheden die Suriname kent, in tact te houden. Vandaar mijn plannetjesverhaal over Suriname.

Frans Guyana


Na Suriname staat Frans Guyana op het programma. Deze voormalige strafkolonie van het Franse Rijk is op een paar steden na net als Suriname één grote jungle. Geri en ik komen aan bij de rivier de Marowijne, ter hoogte van Saint Martin de Marony. Er is geen brug, de overgang gaat via smalle houten bootjes met een buitenboordmotor. Tarief ca 4 euro pp. Paspoort is niet nodig om hier de EU binnen te komen. Achteraf bleek dat we illegaal zijn overgestoken, want officieel moest je met een pontje via de douane a 25 euro en natuurlijk wel je paspoort laten zien.
Frankrijk heeft dit land meegenomen in het euro-proces, dus alles gaat hier met euro’s, je abonnement is hier weer geldig en de wegen zijn wat beter. Geri voelt zich wel thuis in dit stukje Frankrijk; ik vind het al weer iets te Europees worden. Maar goed, het heeft ook zo zijn voordelen, betalen met de vertrouwde euro, Franse bewegwijzering en functionerende pinautomaten.

Saint Laurent is naast een stoffig grensstadje, een voormalige opslagplaats voor Franse delinquenten. Er staat nog een oud gevangeniscomplex en in WO2 een verzamelplaats voor foute Fransen. In het plaatsje is veel gevangenisarchitectuur te vinden uit een de postkoloniale periode, alhoewel ik bij dit land niet de indruk krijg dat ie ooit echt afgesloten is.
In de Marowijne, ter hoogte van Saint Laurent liggen een paar gestrande boten, waarvan de grootste verworden is tot een indrukwekkend palmeneiland.

Na St Laurent is de volgende stad op onze route Kourou. De zetel van raketafschietend Europa, want deze locatie ligt wat gunstiger qua brandstof en weer. Naast het terrein waar de raketten worden gelanceerd, een terrein groter dan Parijs, is er weinig in het stadje zelf te beleven. Vooral veel expat-woningen, weinig reuring. Het bezoek aan de iets verderopliggende eilanden, ook voormalig verbanningsoord en gevangenis, is wel degelijk de moeite waard. Het Duivelseiland, waar het boek en de verfilming Papillon op gebaseerd zijn, is nog in redelijk goed te bezoeken staat en je kan er uren rondlopen zonder je te vervelen. De natuur aldaar is adembenemend, kokospalmen, agouti, een paar goeie strandjes, nul muggen en veel geschiedenis. De boottocht erheen is alleen al de moeite waard; door de ondiepe, bruinige zee met een vette catamaran, de hoge golven rondom de eilanden, allemaal leuk om te doen.

Na de eilanden brachten we een bezoekje aan de raketlanceerinstallatie iets ten westen van Kourou. Een gratis tour van een paar uur spreekt de Nederlanders aan, ook al zijn we de enigen in een volle bus. Helaas is er wat bewolking, waardoor de foto’s niet lekker uitkomen, maar warm zat en best wel wat te zien.

Na Kourou wederom met een goedkope taxi naar Cayenne verkast. Cayenne is de hoofdstad van Guyana en is vrij klein in vergelijking met bijvoorbeeld Paramaribo. De stadsplattegrond is een raster, op een paar uitzonderingen na is de architectuur niet interessant. Vrij veel rotzooi op straat, matig wegdek, veel armoedige eettentjes en winkeltjes, maar er hangt toch wel een leuk sfeertje. De kustlijn van de stad wordt net als in Suriname, omringd door een lagune met zeer ondiep water en nauwelijks strand. Op de laatste dag, nieuwjaarsdag, maken we een wandeling van zeker 15 km, heen en weer naar het verderop gelegen strand, waarschijnlijk kunstmatig aangelegd. De bruine golven zetten zand af in al je gaten dus dagen later valt er nog zand op je kussen.

Santo Domingo

Geplaatst op14 januari 2024doordaniel

Het is zo’n beetje de oudste plaats gesticht door Columbus. De ouwe Chris dacht tot aan zijn dood dat hij de kortste weg naar India had ontdekt, voer meerdere malen heen en weer, maar achteraf is zijn min of meer grootste colon-isatie wel Santo Domingo geweest.

In de stad Santo Domingo vind je, naast de ruïnes van de oude stadsomwallingen uit oa. de 16e en de 17e eeuw, veel vroeg Spaanse kerkarchitectuur terug. In de oude binnenstad wemelt het van de kerken en kloosters en de meeste vinden hun oorsprong in de 16e eeuw. Sommige zijn nog in goede staat zonder ooit stukgerestaureerd te zijn, sommige in staat van verval, maar in alle gevallen zijn ze de moeite van het bekijken waard. De gebouwen zijn veelal opgetrokken uit de plaatselijk gevonden poreuze kalksteen, waardoor ze een andere textuur hebben dan de evenknieën in Spanje zelf. 
Andere architectuurstromingen die aanwezig zijn in het oude centrum, zijn die van de periode 1890-1940. Je zou het een soort post koloniale architectuur kunnen noemen, maar de oudere gebouwen zijn jugendstil-achtige neo klassiek en het nieuwere meer art deco. Je vind het eigenlijk overal wel in de Cariben, maar ik vermoed nergens zo prominent als hier in SD. De meeste zijn slechts twee lagen hoog, kleurrijk gepleisterd en variërend in breedte van ca 5 tot 8 meter. Sommige zijn een stuk hoger, ca 6 verdiepingen en die steken dan ook flink boven de rest uit. Opvallend zijn de enorme bossen elektriciteitskabels die als waslijnen door de stad heen hangen.


De rijken wonen veelal aan de westkant van het centrum waar ook veel overheidsgebouwen zijn. Weliswaar minder politie, maar hoge hekken en camera’s. Hier vind je ook soms alleraardigste moderne architectuur. Voor zover ik het kan overzien is de rest van de stad vooral een lappendeken van industrie, infra en verloederde armoedebouw, voorzien van een dikke laag afval en luchtvervuiling. Het is in deze gebieden en landen standaard, en misschien wel in de meeste plekken ter wereld; de mens die naast een beetje schoonheid een veel grotere hoop ellende creëert. Het paradijs van 600 jaar geleden zal het nooit meer worden.

We bleven drie dagen. Op het vliegveld, ca 20 km ten oosten van de oude stad, kwamen ’s avonds aan en met een taxi zijn we naar ons shabby art deco hotelletje gereden. Geri deed die nacht geen oog dicht, een springverenmatras is niet gezamenlijk te beslapen, dus ze nam de tweede nacht een eigen kamer. De volgende ochtend maakten we een wandeling door de stad. Voor mij werd de feestvreugde getemperd door een keelontsteking, waarschijnlijk opgelopen in Frans Guyana, maar nu in SD tot volle ontwikkeling kwam. Als ik me niet lekker voel, is het eerste wat ik doe ophouden met alcohol en overstappen op gezond voer en drank. Het eten is hier gevarieerd, zeer betaalbaar en soms op prachtige plekken. Echt vegetarisch is ff zoeken. Later bezochten we nog het museum Museo de las Casas Reales met veel over de geschiedenis van SD, de kathedraal en wat kleine kerkjes. Langs de waterkant gelopen, maar om er te komen moet je beschikken over een strakke sprint, want de naastgelegen snelweg kent nauwelijks zebrapaden of stoplichten, zoals een fatsoenlijk stukje doorgaande weg betaamd. We eindigden die wandeling via het moderne westelijke deel van de stad weer bij ons hotelletje en pakten het vliegtuig naar de volgende stop: Panama City.

Panama

Geplaatst op16 januari 2024doordaniel

Voor de meesten en ook voor mij, is Panama het land van ‘het kanaal’ en van de ‘papers’. Niet automatisch een trip waard, maar als je er toch landt, de moeite voor een bezoek. De stad bestaat uit een klein oud deel, net als in Santo Domingo in herstel, een modern deel die de skyline bepaalt en de rest is groot maar nauwelijks de moeite waard.

Het eerste wat opvalt is de metro. Een bijna nieuw Europees geval wat miljarden moet hebben gekost, ook al loopt hij grotendeels bovengronds. Beetje een vlag op een modderschuit, want de stad zelf is aardig in verval, maar het grote voordeel hiervan is dat een groot deel van het vervoer niet meer via auto’s en bussen verloopt. Het is ook zeer betaalbaar.

De skyline is indrukwekkend en de kleine oude stad de moeite van het bezoeken waard, want we ook hebben gedaan. Vlak bij het centrum verbleven we in waarschijnlijk het bedroevendste hotel van de rit. Daarnaast begon de keelonsteking me aardig op te spelen met koorts en hoofdpijn, waardoor ik me voor alle zekerheid heb getest op corona en malaria. Beide gelukkig niet, maar het avontuur werd er niet automatisch gezelliger op. De munt is 1:1 gekoppeld aan de dollar dus het wordt door elkaar heen gebruikt. De stad is wat vies zoals zo vaak, de wegen slecht, maar ja dat is zon beetje zo in alle landen waar men geen accijnzen heeft op brandstof. Opvallend zijn de winkels en andere huizen waar de bovenverdiepingen alleen nog uit geveldelen bestaan; vloeren eruit, dak eraf. We vertrekken na twee dagen naar onze volgende bestemming, maar niet na het Panama-kanaal-museum te hebben bezocht.

Peru

Na bijna vijf weken starten we het nieuwe jaar in Lima, Peru. De bedoeling is dat we iets van dit land gaan zien; de stad Lima en een soort toer door berggebied. Daarnaast is er ook nog een vriendin/collega van Geri, met wie we zouden afspreken, maar waar niks mee viel af te spreken. Peru is een vrij groot land, een beetje vergelijkbaar met Frankrijk qua grootte. De hoofdstad Lima heeft een kleine negen miljoen inwoners, in de rest van het land wonen er ruim twee keer zo veel. Het land kenmerkt zich door de nadrukkelijke aanwezigheid van het Andes gebergte en is omringd door el Pacifico, Ecuador, Brazilië, Bolivia en Chili.

Peru staat bekend om de Inca’s; het oude indianenvolk dat nog steeds zichtbaar is in de gezichten van de Peruanen, de bouwers van de Machu Picchu en Cuzco. Ook in Lima vind je nog bergen Inca-stenen. In de zestiende eeuw overrompeld door de Spanjaarden, maar er is nog best wel wat te vinden van de tijd ervoor. Vooral de natuur, de bergen met zijn alpaca’s, zijn ongerept en oude vrouwtjes in kleurige outfit en met hoedjes zijn zeer typerend.

De eerste dagen verblijven we in Lima in de wijk Barranco, iets ten zuiden van de stad, met de typerende post koloniale bouw van rond 1900. We zitten in een leuk hostel en verkennen vanuit hier het oude centrum en omliggende wijken. Het oude centrum kent ook een typerende bouwstijl; een soort classicisme met donkeren houten erkers. In Portugal en ik dacht Palermo heb ik dat ook gezien, maar bij deze reis tot nu toe niet. Rijke katholieke kerkgevels sieren ook de binnenstad, ook al lijken ze net iets te nieuw om waar te zijn. Het grootste deel van de stad Lima bestaat overigens uit slecht onderhouden en niet afgemaakte gebouwen, zoals zo vaak in Midden Amerika. Armoede, luchtvervuiling en overbevolking zijn de herkenbare elementen in dit soort steden. Wel jammer, want er zijn ook mooie kanten aan Lima, los van de lekker ruige Pacific en de Andes op de achtergrond.

Naast het oude steen staat ook het een en ander aan oud staal. Ik heb mijn oog laten vallen op deze rode Ford stationwagon, maar de eigenaar was niet in Lima en lenen, huren of kopen in deze week behoorde helaas niet tot de mogelijkheden. Een moderne auto huren lukte ook niet, dus besloten Geri en ik dan maar met het openbaar vervoer de Andes in te gaan.

Het werd een rondje Tarma, Concepcion, Huancayo, Huancavelica en Chincha Alta. Op de kaart een overzichtelijk stuk van ca 600 km, maar de meeste steden bevinden zich op een hoogte van ruim 3 a 4 km. De laatste pas zit zelfs op 4800 meter en is daarmee een van de hoogste geasfalteerde passen ter wereld. Nou ja, geasfalteerd; het wegdek kenmerkt zich vooral door gaten waar een gemiddelde forellenkwekerij zijn jaaromzet uit kan halen. Kenmerkend voor heel Peru weliswaar, maar bij het bedwingen van die laatste pas zijn we zeggen en schrijven 5 tegenliggers tegengekomen op een weg van ruim 200 km, dus door slijtage is het niet gekomen. Genoeg geluld; ff een paar foto’s van dit adembenemende en door de mens nog niet verpeste gebied. Voor lui die van natuur houden een absolute aanbeveling!

Terug in Lima scheiden de wegen zich tussen Geri en ik. Ze moet weer werken en de zes weken die we samen doorbrachten waren zeer de moeite waard dus ik zal haar voorlopig wel missen. Een bijzonder leuke dame die reizen kan💚🥳👍🏼. Vanaf Lima ga ik weer alleen op pad en dat kan ik ook prima, denk ik..

Suriname en Aruba revisited

Geplaatst op12 februari 2024doordaniel

Na ons afscheid in Lima gaan Geri en ik onze eigen weg. Zij naar NL, ik naar Aruba. Het oorspronkelijke plan was om naar Colombia te gaan, want mooie verhalen van gehoord, en daarna door te gaan naar Aruba of Suriname. Helaas was mijn vlucht naar Bogota gecanceld op het laatste moment en een nieuwe vlucht boeken zou me het drievoudige kosten, in tegenstelling tot een directe vlucht naar Aruba. Na overleg met Roelof en Mayra ben ik een dag later direct naar hun gevlogen. Mijn plan was om de komende weken eerst bij hun wat te werken en daarna naar Suriname om bij Bele ook wat te helpen.

De eerste drie weken dus op Aruba. Het is meteen een hele andere invulling van je tijd, want met Geri reis je van de ene bestemming naar de andere, zie je in een korte tijd bijzonder veel en leuk om te doen maar is ook een stuk vermoeiender. Wekenlang op een plek met een to do list is veel rustgevender en ook zeker saaier, maar het is wel prettig om een beetje neer te dalen in zo’n samenleving. Papiaments, de lokale eettentjes uitproberen, de verschillende wat rommelige Chinese supermarkten bezoeken, kortom, het leven van Mayra en Roelof een beetje ervaren. Alles gaat heel relaxed en de to do list vordert gestaag. Na drie weken is het weer tijd om verder te gaan, ook al is er voor drie jaar werk.

Begin februari arriveer ik op Zanderij in Suriname. De eerste twee nachten blijf ik slapen bij Toucan Frank, vlak bij het vliegveld. Leuke locatie, aardige mensen. De dag erop reis ik naar Bele. Ook daar is het gezellig en genoeg te doen. Ik heb een klusmaatje aldaar, Boas, een Zwitserse jongen van eind twintig met een voorkeur voor hout en timmerwerk. Hij is vooral handig met de kettingzaag. We gaan samen aan een vloer beginnen achter het hoofdgebouw waar ook toiletten gaan komen. De temperaturen zijn overdag aan de hoge kant, maar met een nat t shirt is het ook in de zon redelijk te doen. De muggen zijn een grotere last.

Na een week wordt een baby Kinkajoe op de grond ontdekt. Vooral Virgin en Willemijn, twee leuke gasten uit Nederland, ontfermen zich over het kleine rolstaartbeertje, wat veel van een jong aapje weg heeft. Helaas overlijdt het beestje, ondanks de bezielende inzet, drie dagen later. Het is sowieso een komen en gaan van gasten in het paradijsje van Bele en je ontmoet veel mensen, vooral aan de eettafel. Nene, de vrouw van Bele, kookt twee keer per dag en zeer verdienstelijk. Je herkent in het hele dorpje Jau Jau de Afrikaanse roots. Ook hebben ze hier upstream een eigen taal, het Saramakaans en de dorpjes hebben qua formaat en bebouwing veel weg van Mid-Afrikaanse dorpjes.

Het is wel fijn om ff lekker uit Nederland weg te zijn, maar helaas geeft Geri aan niet meer met me verder te willen. Ze had ook in Lima een moment dat ze het niet zag zitten, maar deze tweede keer was ze nog duidelijker. Erg jammer, want ik heb met haar een erg leuke periode achter de rug, keek uit naar het nieuwe seizoen met haar en zal haar dus zeker missen. Bele geeft me als troost een uitgebreid ontbijtje en de crew hier leeft met me mee.

Gelukkig hebben we Keizer nog. Het zoontje van Nene en Bele. Druk jochie wat soms wat veel aandacht nodig heeft, maar ook voor een vrolijke noot zorgt. Ruim de 3 voorbij, nog niet echt naar school, loopt hij de hele dag om ons heen en probeert mee te spelen met de grote jongens en hun speelgoed, Boas en mij welteverstaan. Hij heeft zich op een onbewaakt moment gecarboleumd, menig plank aan de vloer vastgespijkerd maar de nieuwe Makita schroefmachine vindt hij wel het meest indrukwekkend. Verstoppen derhalve.

Het verblijf bij Bele is totaal anders dan dat bij Mayra en Roelof. In Jaw Jaw is een soort community, een wisselende groep mensen waarvan er met een aantal een erg leuke klik is. Bij Mayra en Roelof heb ik vrijwel alleen met hun te maken en worden de gasten met rust gelaten. Ook goed, zeker als je lekker door kan werken en de rust apprecieert. Bij Bele is een soort gemeenschappelijke ruimte, beetje vergelijkbaar met het Mannenparadijs in Zunderdorp. Iedereen doet zijn ding maar komt samen in de centrale ruimte. Drie maal daags wordt er gegeten, wat het groepsgevoel vergroot. Bijna iedereen die langer dan een dag of drie blijft, kent elkaar van naam. Er zijn ook gasten die de klik niet hebben en zich na een dagje afzonderen verder reizen. Op een of andere manier zit er snel een klik in de groep, wat denk ik vooral door Bele komt. Hij stelt zich totaal niet op als directeur of commercieel manager, meer als iedereens vriend. Dat schept een band en haalt een bepaalde vorm van hiërarchie eruit, ook al zal het vast wel soms rommelig over komen. Lekkende toiletten die slecht doorspoelen, deuren die amper sluiten elektra dat het alleen ’s avonds doet; het wordt allemaal gepikt doordat er balans gecreëerd wordt. Natuurlijk, alles kan beter, en daar ben ik ook mee bezig, maar de meeste gasten vinden het wel okee zo.
Helaas bleek mijn iphone se niet goed te kunnen zwemmen, dus de laatste twee weken heeft de laptop de honneurs waar mogelijk waargenomen. De tellie zat nog in mijn broek terwijl ik m aan het uitwassen was in de rivier. Niet slim.

Ruim een maand van alles doen; timmeren, elektra en leidingwerk. Verder veel mensen ontmoet. We hebben natuurlijk Bele, Nene en Keizer, personeel in de vorm van het tweeling Liza en Ronaldina, Bamo de muziekbroer van Bele, de gehandicapte ome Theo, het ook aan komen waaien Zwitsers timmermaatje Boas, maar ook een vast studentenclubje uit Vlaanderen, Felice, Margaux en Jarne, de teruggekomen Frederika aus Deutschland, de al eerder genoemde Willemijn en Virgin, maar ook veel andere gasten die voorbij waaiden. Ik ga ze allemaal missen, of eigenlijk ook weer niet, want ik ga er zeker weer een keer heen en misschien zien we nog wat voorbij zoeven in NL.