Met de winterrit van twee maanden terug nog in mijn achterhoofd ben ik begin maart vol goede moed vertrokken naar Tunesië. Het lag in de bedoeling om ook Algerije te bezoeken, en wel specifiek Timgad, niet al te ver over de grens, maar alleen een visum kost al ruim 100 euro en das voor een tweedaags tripje best geld. Die dus maar geskipt en ons alleen op Tunesië concentreren. Maandag de boot gepakt vanuit Salerno, 25 uur pont is echt veel te lang, maar ja, hoort erbij. Er was midden in de nacht een tussenstop in Palermo. De dinsdag gearriveerd in Tunis, twee uur verloren met douaneformaliteiten en meteen op zoek gegaan naar twee essentiële onderdelen van het reizen van tegenwoordig; simkaart en geld. De simkaart ging prima, geld iets gecompliceerder maar toch gelukt. Die dag al drie agenten ontmoet die naar geld liepen te vissen. De gouden tip van Kale Jaap toegepast; zeer vriendelijk blijven en net doen alsof je hun grote vriend bent. Of dat de sleutel was of dat de uitstraling van een freefighter het verschil maakte, weet ik niet maar ik heb mijn portemonnee dicht kunnen houden. Mijn gemillimeterde hoofd is voor mezelf ook nog steeds aardig wennen en ik merk dat veel Tunesiers van onder de indruk zijn.
De eerste avond eindig ik op een stukje land bij een vakantiecomplex voor scouts. Het complex was aanbevolen op Park4night, maar toen ik aankwam, zei de tuinman dat ie dicht was. De volgende dag bleek hij toch open en ben toch maar een dagje gebleven omdat ik op de pont nauwelijks geslapen had en nog vrij brak was. Het gaf me ook de gelegenheid om de douchen en te zwemmen.
Andries heeft Photoshop permanent aanstaan.
Naast me stond Miló, een Française van middelbare leeftijd, met drie honden en een 608. Mooie vrouw, erg lief, maar door haar voorliefde voor zware shag geen match. Zowel die avond als de volgende dag gezellig mee geweest en helaas ging ze naar de pont naar Salerno en ik juist de andere kant op. Wel jammer, want ik had het best leuk gevonden om met haar een paar dagen op te trekken. Appmaatjes geworden en ze komt langs in Zunderdorp heeft ze beloofd.
De donderdag richting Sousse gereisd. Een middelgrote provinciestad aan de kust met een aantal nieuwe luxehotels, maar ook de karkassen van oudere, verlaten hotels uit de sixties en later. Indrukwekkend gezicht. Sowieso moet ik zeggen dat de Tunesische architectuur mij wel aanspreekt. Zowel aan de kust als in het land zie je functionele gebouwen, meestal wit of wit geweest, maar simpel, doeltreffend. Een beetje Frank Lloyd Wright, een beetje Brasilia, hieronder een beetje Benthem Crouwel, veel modulair, beton en holle bakstenen, maar weinig kitsch. Als je door het verval heen kijkt van sommige gebouwen, dan zie je vaak iets moois uit het verleden. Laat ik het anders zeggen; het kan slechter.
Terug bij de bus twee heren die graag met mijn bus op de foto willen. Natuurlijk mag dat, ook op de voorstoel. Even later, terwijl ik thee zet, schommelt de bus wat en zit er eentje op het dak. Ik kan er alleen maar om lachen, als ik dat been voor de voorruit zie bengelen.
Ondertussen in Nederland…
Vrijdag is het moment om El Jem te bezoeken. Ik vertrek net iets te laat om nog voor donker in deze historische stad aan te komen. In het midden staat een oud amfitheater en daaromheen een om de arena heen gevormde stad. Niet groot, Diemen is groter, maar wel levendig. De toeristen zijn op een hand te tellen. Heerlijk om door zo’n Romeins bouwwerk te wandelen zonder overspoeld te worden door groepen met gids, suppoosten en dagjesmensen als ik. Ook geen rij, geen rijen touringcars of borden en andere shit dat meevaart met het massatoerisme.
Het ticket voor het amfitheater is ook geldig in een iets verderop gelegen museum. Geen idee wat dat te bieden heeft, maar ik loop toch maar die kant op. Bij de eerste bocht staat nog een bordje ‘musee’, maar daarna loop je een labyrinth in van kleine straatjes zonder aanknopingspunten. Ik blijf doorlopen en vraag na een minuut of tien aan een bewoner of hij weet waar het museum is. Hij wijst, lacht en ik lacht terug en loop verder, nog steeds geen bordjes maar wel veel kruisingen in deze puzzel. Eigenlijk wel grappig als iedere toerist met een kaartje het labyrinth in wordt gestuurd op zoek naar een niet bestaand museum. De bewoners doen gewoon mee en sturen je steevast een kant op maar vinden ho maar. Monty Phyton. Ik passeer ondertussen het bordje van een arts. Ook Monty Phyton.
Opeens sta ik voor het museum, wat meer lijkt op een moskee. Het blijkt vrijwel alleen mozaïeken te omvatten, maar dat vind ik vaak zeer de moeite waard en ik ben blij met dit bezoek.
Misschien is het verval wel het mooie van dit soort landen. In Nederland vind je geen bouwval meer. Waar in de Jordaan in de jaren tachtig nog honderden slecht onderhouden huizen stonden, huizen met potentie, zou Boudewijn Staartjes zeggen, werd er rond 2000 gevochten om de laatste twintig. Nu zijn ze er niet meer, en daarmee is de Jordaan ook een stukje minder leuk geworden. Duur, aangeharkt, hip, tuttig, you name it. Hier staat alles door elkaar. Lege, vervallen huizen, nieuwbouw ernaast. In Laurino is het ook een beetje, daar staan ook wel huizen leeg en zijn er een paar bouwvallen te vinden, net als België, maar bij lange na niet zoveel en zo aan hun lot overgelaten als hier.
Het gaat ook verder. De vuiligheid naast de schoonheid, oude mensen op de stoep naast de jeugd, de nieuwe Toyota naast de half gesloopte 404 pick up. In Nederland stoppen we onze bejaarden en hulpbehoevenden weg, als ze het niet zelf al doen. Nergens een gesloopt wrak; de gemeente grijpt meteen in. Daar waar Amsterdam steeds meer op een pretpark der perfectie begint te lijken, zie je in Tunesië de aftakeling in volle glorie. Voor alles is wat te zeggen, maar ik ga het truttige EU Europa steeds saaier vinden.
Voordat ik de woestijn in rij, overnacht ik bij een vissershaventje bij het stadje Skhira. Ik weet dat de boten aankomen rond zonsondergang en dat bij zonsopkomst, hier een uur of zes, het weer druk en lawaaierig zal zijn, maar het is weer wat anders dan een camping of een doodstil stuk natuur. En een mooie plek voor foto’s.
De dagen erop staan in het teken van het bezoek aan de zoutmeren en de Sahara ter hoogte van Tozeur. Na een nacht op de camping van Kebili en een bezoekje aan de groentemarkt overdag, de eerste oversteek over zo’n opgedroogd meer, Chott el Djerit. Het is inderdaad een raar landschap. Op enkele plekken staan nog kleine, waarschijnlijk bremzoute plassen water, maar voor de rest zijn deze meren of binnenzeeën door verzanding en droging al miljoenen jaren terug leeg komen te staan. Iets over de helft kom je een bus tegen, een wrak van een bus. Na wat foto’s te hebben genomen doorgereden naar Ong Jmal, een aparte rots in een vallei die ook ooit een meer of binnenzee herbergde.
Na de overnachting in de doodstille woestijn, de ochtend uitgetrokken om de rit naar Mides te maken. Dit kleine plaatsje naast de grens met Algerije herbergt een diepe kloof die om het middeleeuwse berberstadje draait en het dus van een natuurlijke ‘slotgracht’ voorziet. Het dorpje is verlaten na een aardbeving in 1969 en een paar honderd meter verder weer opgebouwd. Prachtig uitgesleten canyon, indrukwekkend om doorheen te lopen, wat lastig te fotograferen, zeker als het bewolkt is.
Daarna een rondje om het Atlasgebergte gereden. Dit is het meest oostelijke deel, maar het bergmassief loopt via Algerije helemaal door naar Marokko. Ook al zijn ze niet echt hoog hier, het desolate is mooi, ook de scherpe contouren, rode kalksteen, maar het contrast met de leeggelopen zeeën is waarschijnlijk nog wel het fraaist. Na een dagje rondzwerven en mijn gids aanhoren in lastig te verstaan Frans, ben ik verder getrokken naar Gafsa.
Naar Mides en de vers geasfalteerde westelijke Piste di Rommel, beide zeker de moeite waard, weer richting het noorden getrokken via Gafsa. Een vrij rechte weg met erlangs recent gebouwde dorpjes zoals je ze eigenlijk alleen in Tunesië ziet. Veel troep weer onderweg, de bekende laag verwaaid huisvuil, herkenbaar door de blauwe plastic zakjes, ook weer grote olijfboomgaarden, waarvan de bladloze soms in bloei staan. Ook een knalblauw 504 karkas, vlak voor het inrijden van zo’n stoffig dorpje. Even gefotografeerd en verder getrokken naar een Romeinse nederzetting genaamd Assuras – Zanfour. Deze stenenverzameling ligt in een agrarisch gebied zonder stad of dorp in de directe omgeving. Ondanks dat er niet veel over te vinden is op het net en de restanten beperkt zijn gebleven tot een paar ruïnes, is het oude theater goed zichtbaar op luchtfoto’s.
Wat de hele rondreis al speelt en ook deze dag weer tot soms grote irritatie leidt, is de Tunesische drempel. Je weet wel, die bobbels in de weg om de snelheid uit het rijverkeer te halen. Hier in Tunesië zie je ze in alle maten, hoogtes en breedtes en ze kenmerken zich doordat ze slecht gemarkeerd zijn, bordjes ontbreken vaak of staan achter de heuvel in plaats van ervoor, ze staan veelal bij bebouwing maar soms ook niet en je zal er rekening mee moeten houden in een tour die ik maak, dat je er dagelijks zeker een of twee te laat of niet ziet. Geruststellend feit: de slechtst zichtbare staan steevast bij een garage of bandenbedrijf, zodat de plaatselijke middenstand direct kan helpen bij een kromme velg, klapband of losgescheurde uitlaat. Op klapstoeltjes zitten de heren voor hun werkplaatsen te wachten op nieuwe klandizie en een gejuich breekt los als een weggebruiker zich na een klap al slingerend naar de kant van de weg beweegt. Het zijn ook goede verliezers want als ik rustig en met overzicht zo’n commerciële drempel neem, gaan de zwartgeknutselde duimpjes omhoog en ik bal mijn trotse witte Hollandse vuist met een lach.
Een ander bijzonder fenomeen is het illegale tankstation. Hier wordt door een Handige Harry voor scherpere prijzen dan bij het officiële tankstation brandstof verhandeld. Deze brandstoffen, benzine en diesel, worden uit Algerije gehaald, omdat daar de brandstoffen een fractie kosten dan die in Tunesië, laat staan in de EU. Prijsverhoudingen van 1:8:16, Al:Tu:EU. Tunesiërs hebben ook geen visum nodig zoals ik, dus ook al gaat het niet hard, winst is snel gemaakt. Ik heb het er overigens niet gekocht en laat me met plezier naaien door de niet clandestine oliemaatschappij, al was het alleen maar dat LPG wat lastig illegaal te distribueren is en ik 80% op LPG rij.
Verder zijn de in aandrijflijnen gespecialiseerde garagebedrijven ook fenomenaal. In Turkije gebeurt er ook veel op straat, maar dit slaat alles waar ik tot nu toe geweest bent. Alle blokken en bakken liggen metersbreed over de stoep uitgestald als ware het groente en fruit, motorkrikje er naast, pick up op een steenworp. Een Mohamed of zo die de boel in de gaten houdt en er waarschijnlijk ook boven woont met ’s nachts een oud Duits doorgeladen jachtgeweer op grijpbare afstand, de conculega van een dorp verder van zijn handelswaar afhoudend. De open lucht versie van Auto Renaissance uit de Quellijnstraat ca 1990.
Aangekomen op de eindbestemming; een vaag stukje Romeins erfgoed genaamd Zanfour. In de middle of nowhere, ergens tussen niks en nergens, akkerbouwgebied met enorm veel stenen in het land. Af en toe een boerenkool of venkelknol die zich pas na de vorige oogst heeft ontwikkeld. Circa een meter onder dat land moet een stad liggen, waarvan slechts enkele restanten zijn opgegraven en in elkaar gepuzzeld. Op de luchtfoto is het theater goed te zien, maar als je er op staat, vergt het enige moeite er wat van te maken. Er is verder niemand te zien, behalve een boer die me in gebarentaal twee elementen laat zien; een soort gedenksteen en een graftombe. Wat achteraf nog wel het leukst was, is de overnachting bij de plaatselijke mannensoos. Het is een vers opgetrokken wit gebouwtje met wat tafeltjes en stoeltjes, simpel maar doeltreffend en aandoenlijk. ‘Café Zanfour’. Had zo uit een film kunnen komen. Ik kwam er vlak voor zonsondergang aan en vroeg aan de kastelein en zijn collega/ vriend/ drinkebroeder (alcoholvrij maar met waterpijp) of ik er kon overnachten. Hij vond het prima en dirigeerde me naast het lokaal. Een paar zoetigheden gekocht mede uit dank, overnacht en de volgende ochtend nog iets, bedankt voor alles en ze met een traan in de ogen vaarwel gezegd.
Voor alle duidelijkheid; waar het in het grootste deel van Europa, ook in Turkije, normaal is om langs de weg of in de natuur te overnachten, in Tunesië wordt je als rondreizende Europeaan flink op de huid gezeten door diverse vormen van politie. Ze zijn retenieuwsgierig, willen weten waar je vandaan komt en waar je naartoe wil, en als je een leuke plek hebt gevonden om te overnachten, is dat altijd de verkeerde plek want niet veilig genoeg en mag je achter het politiebureau of voor een hotel gaan staan. Ik heb tot nu toe alleen maar vriendelijke mensen ontmoet dus ik kan me er weinig bij voorstellen, maar klaarblijkelijk lopen er heel wat foute jongens rond in dit Afrikaanse land. Mijn plek naast het café was absoluut afgekeurd door de plaatselijke wachtcommandant, maar wat niet weet, dat niet deert en het was niet de eerste keer dat ik aan de diender’s wens heb weten te ontsnappen. Overigens zijn de agenten uiterst vriendelijk en leidt hun bemoeienis niet tot conflicten.
Na Zanfour een uurtje of anderhalf weer in de bus op weg naar een locatie die goed aangeschreven stond op Park4night. Tegenover wederom een Romeinse nederzetting een bewaakte parkeerplaats met toilet, restaurantje/ bar. Daar aangekomen een vriendelijke ontvangst, gemoedelijke sfeer. Zowel in Turkije als Tunesië en de meeste andere moslimlanden, wordt het meerdagelijkse gebed steevast verzorgd door een veelal oudere imam die de meest verschrikkelijke klanken uitkraamt, daarbij de microfoon verkeerd vastpakt of laat flikkeren en dit hemeltergende hoorspel via een slecht afgestelde geluidsinstallatie over de prairie laat schallen, met alle traumatische ervaringen voor de toehoorders van dien. Niet in Bulla Regia. Hier werd het gebed tot twee maal toe opgeleukt door een dame (of heer zonder ballen) het gebed prachtig zong. Dat maakt zowel het bezoek aan een moslimland als deze religie in het algemeen een stuk aangenamer, kan ik je zeggen.
Een andere leuke ontmoeting was die met Esmee. Terwijl ik richting het restaurantje liep, parkeerde ze haar Ducato met roze camperopbouw naast de J7. Ik heb haar die avond niet meer gezien, maar de volgende ochtend stond ze met haar deur open de bewaking met handen en voeten Frans iets uit te leggen. Ik kon aan haar Frans horen dat de overduidelijk uit Nederland kwam en riep ik naar haar uit mijn camperraam; ‘Goedemorgen Esmeé’. Ze keek me aan en riep terug; ‘Hallo… sorry, maar ik herken je niet’. Ik lachte haar een beetje uit, want ik kende haar natuurlijk ook niet en legde uit dat het niet zo moeilijk is om een naam te raden als deze op de deur in krijt geschreven staat. Naja, het ijs was gebroken en we zijn eerst samen de Numistisch/Romeins/Byzantijnse nederzetting gaan bezoeken en daarna nog twee dagen en nachten verder naar Bani Matir, een dorpje in groen Tunesië met een stuwmeertje. Op de onderstaande foto staat ze er prachtig op met haar rode jurk en zandkleurige schoenen. 27 jaren jong..
Bij het stuwmeer hadden we een best aardig plekje gevonden en twee nachten gebivakkeerd, helaas vrij bewolkt die tijd, alvorens ik alleen verder trok naar Tabarka, de oude vestingstad gelegen aan de noordkust van Tunesië. De bus wilde helaas niet starten, maar ik kreeg m de helling afgeduwd en starten doet ie dan eenvoudig.
In Tabarka maandag op de betaalde kade overnacht. Drie politiebureaus op een rijtje, dus een overdosis aan bureaucratie en veiligheid. Leuke stad overigens. Levendig, grote groentemarkt, veel mensen op straat. Een wat frisse zeewind en vrij veel bewolking nemen wat van het zomergevoel weg dat het kalere, zanderige zuiden had gegeven. Na deze ene nacht voor een voormalig vrieshuis lijkt het wel, doorgetrokken naar Cap Sirat, een idyllisch strandplaatsje aan de noordkust. Daar aangekomen bleek alles dicht, ondanks dat er veel gebouwd werd. Ik heb er de middag even doorgebracht, maar ben toch verder getrokken richting Bizerte.
Bizerte is een leuke stad, de tweede van Tunesië. Aan het einde van de ochtend is het spitsuur in de medina. De stad staat vol met kraampjes en er zijn ook een paar straatjes met kleine winkeltjes, maar de stalletjes op de straten en pleinen maken de dienst uit. De kasbah, de oude vesting, is vrij authentiek. Het meeste is spierwit en de deuren en ramen kobaltblauw. Ook buiten de kasbak zie je deze combi. Die kleurcombi zie je bij veel mediterrane landen.
Na een middagrit ruim voor zonsondergang aangekomen in Carthago beach. Mooie plek, mooi uitzicht en en nog even kunnen zwemmen in de zee. Het water was net als bij Milo fris maar prima te doen. Er is ook een surfclubje aan de gang en op het strand wordt gestrandvolleybald. Er moet wel iets voor de plek worden betaald, maar ach, alles verbleekt bij Amsterdam als het om parkeergeld gaat. De volgende ochtend rij ik naar boven, daar waar een schattig dorpje ligt genaamd Sidi Bou Said. Het toerisme heeft het dorpje ook ontdekt, want de hoofdstraat is een grote souvenirswinkel. Ik maak me snel uit de voeten en vertrek naar de medina van Tunis, een half uurtje rijden. Het is redelijk vergelijkbaar met de binnenstad van Marrakech. Overal souks, kleine winkeltjes, in kleine straatjes. Leuk als je van shoppen houdt misschien, ik hou van het doolhofkarakter en de spullen interesseren me niet.
In de middag wederom naar een oude Romeinse berg stenen gereden. Het is al de zoveelste en terwijl ik wederom met plezier over het terrein loop, vraag ik me af wat mij nou zo aantrekt. De verzameling is voorspelbaar; mozaiekvloertjes, half ingestorte muurtjes, wat trappen en bestrating, paar gebroken zuilen. In dit geval een redelijk groot amfitheater. Ik denk dat het komt dat deze objecten zoveel rust uitstralen. Een dode stad, waar misschien een oma van een opa van mij nog geleefd of rondgelopen heeft tweeduizend jaar geleden maar wat nu zijn rust heeft gevonden, net als ik. Vooral hier, want in een overvol Pompei zal je niet snel rust vinden, ook al is er meer te zien. Hier in Utinha is er geen hek, ze zijn er wel mee bezig, er is geen suppoost, entreegebouw, helaas ook geen werkend toilet, maar ook nauwelijks medebezoekers. De ultieme rust derhalve. Het zal het laatste bezoekje zijn deze rit in Tunesië, want als het gaat schemeren vertrek ik naar de ferry. De startmotor lijkt definitief overleden. Gedoe derhalve bij het inchecken. Bye bye Tunesië, Palermo here I come!
Resumé
Ik heb leuke herinneringen aan het land. Voor als je er zelf met een camper naartoe wilt, een paar tips:
- Verkeer: Hou er rekening mee dat de wegen overwegend slecht zijn. Niet alleen is het wegdek vaak slecht, er is nauwelijks belijning waardoor ’s avonds rijden lastig is. Verder hebben ze om de snelheid te beperken veelal provisorisch drempels gemaakt die niet opvallen en vaak ook niet met een bordje of strepen aangegeven zijn. Het verkeer is in de steden chaotisch, zoals zo vaak, maar een ervaren chauffeur hakt zich er wel doorheen. Er is veel politie op de weg en regelmatig roadblocks. Als toerist levert dat weinig gezeur op, ze zijn over het algemeen vrij vriendelijk. Ook hier heb je de Police en Garde National. Soms lijkt t of ze naar geld vissen, maar mijn ervaring is dat als je je poot stijf houdt, ze je door laten rijden. Meestal zijn ze erg nieuwsgierig en overbezorgd. Een paar tolwegen zijn er maar die zijn, ondanks de lage prijs, door mij nauwelijks gebruikt.
- Wildkamperen: De politie/ garde bemoeit zich er al snel mee, maar als ze je van een plek wegsturen, dan escorteren ze je vaak naar een ‘veilige’ plek. Meestal kan je blijven staan. Ze vragen vaak waar je vandaan komt en waar je naartoe gaat, soms moet je iets invullen en soms moet je er voor betalen. Ik gebruikte meestal park4night bij het zoeken naar plekjes, ook al zijn er in Tunesië niet zoveel locaties aangegeven. Je kan ook naar de diverse campings, waar overwegend meer voorzieningen zijn maar je wel iets in de orde van 5-10 euro per nacht kwijt bent. In El Jem en Carthago moest ik ook iets van 5 euro per nacht betalen voor het op straat staan, maar kom daar maar es mee in Amsterdam mee aan.
- Eten: Overal zijn kleine supermarkjes, maar het aanbod daar is over het algemeen zeer beperkt. Ook de grotere supermarkten hebben relatief weinig aanbod. Zoetigheid en chips vind je overal en in overvloed, maar verder is het karig. De producten geteeld in Tunesië zijn relatief goedkoop; sinaasappelen, dadels, wortels, brood, olijven en olijfolie; de helft van wat t in NL kost. Maar kaas, melkproducten en exotisch voedsel is net zo duur of duurder dan in de EU en is vanwege de prijs waarschijnlijk ook lastig te vinden. Als je het eten van Zuid-Italië gewend bent, is Tunesië afzien. Overigens is het eten in fastfood winkeltjes en in restaurantjes prima te doen. Best knap als je ziet hoe beperkt het aanbod is. Alcohol en varkensvlees heb ik niet gezien. Zelfs niet een laf Heineken biertje, ja, alleen de 0.0 versie ervan, maar daar kijken we alleen naar.
- Weer: Ik ging in maart, waarbij de dagtemperaturen lagen tussen de 15 en 25 graden, met een uitschieter of twee naar de dertig. ’s Nachts prima temperaturen en geen kachel nodig. Neem wel een warm dekbed mee of een extra deken. Het kan er dalen tot iets boven het vriespunt en dan is een onverwarmde camper prima, maar wel onder iets warms.
- Toerisme: In maart zag ik nauwelijks toeristen; alleen op de grotere toeristentrekpleisters een paar hooguit. El Jem, de medinas van Tunis, Sousse en Bizerte en misschien nog twee of drie plekken, maar ook dan bijna niks. Later in het voorjaar zal het vast drukker worden maar ook dan denk ik dat de trekpleisters niet grotendeels uit toeristen bestaan.
- Betalen: Alles gaat in dinars, op dit moment ligt de koers van 1 dinar rond de 30 eurocent, oftewel 3,3 dinar voor een euro. Pinnen kan bij enkele tankstations, vooral die van de bekende merken als Shell en Total en bij pinautomaten, maar je moet wel je pas van tevoren op werelddekking zetten bij sommige banken. Je krijgt dan blauwe briefjes van 10 en rode van 20 dinar, respectievelijk 3 en 6 euro. Als je 100 euro pint, heb je een volle portemonnee. Alleen in de grote supermarkten kan je pinnen, de kleintjes vrijwel nooit en ook in andere winkels is het pinnen vrij beperkt. Wat cash euro’s achter de hand kan geen kwaad en je kan het overal wel gewisseld krijgen want ook kleine winkels en particulieren zijn dol op euro’s. Je bent voor vele Tunesiërs sowieso een wandelende portemonnee, want de armoede is groot en schrijnend. Op de markten en in de shouks, zeker in de toeristencentra, wordt structureel aan toeristen te veel gevraagd. Denk dus na voor je je portemonnee trekt. Ik heb soms ook te veel betaald, maar als ik vind dat het een redelijk bedrag is of ik vind de verkoper oké, ga ik niet nog afdingen. Er wordt soms wel drie keer meer gevraagd dan de werkelijke prijs, dus als je iets te duur vindt, schroom niet er vele malen onder te bieden. Het enige dure wat ik heb gekocht is een leren jas, waarvan de verkoper oorspronkelijk 250 euro vroeg, maar ik m meenam voor 90 euro.
- WWW: Ik heb een simkaart gekocht van Orange voor 15 euro 25 GB. Das relatief goedkoop en ik kon er drie weken op teren. De ontvangst is overal goed te noemen, ook al zijn de zenders in de pampa soms wat zwak. Op de boot heen en weer was het meer schipperen, maar ach..
- Brandstof: Benzine, diesel en in mindere mate LPG zijn goed te verkrijgen. De prijzen liggen gemiddeld op de helft van wat je in NL betaalt. Vrijwel altijd wordt je bediend en de bediendes zijn vriendelijk, ook al geef je geen fooi.
- Douane: De aankomst via de pont in Tunis kost je uren voordat je los mag. Het van de pont afrijden wisselt, maar je gaat door diverse sluisjes, poortjes en langs tig mannetjes en vrouwtjes met pakjes die allemaal steevast om je paspoort en andere dingen vragen. Je kentekencard (carte grise) moet je zeker bij je hebben, maar een agent vroeg me ook naar een papieren versie van de groene kaart (carte verte), want de telefoonversie voldeed wettelijk niet. Er lopen ook allemaal burgers om je heen die heel behulpzaam zijn, maar daar ook een paar euro voor willen ontvangen als fooi. Om meerdere malen de oorlog aan te gaan vond ik geen optie, dus neem wat losse euro’s mee. Ze vragen weinig maar hebben nooit wisselgeld. Met 10-20 losse euro’s maak je half bietsend Tunesië gelukkig en wordt je als een vorst behandeld. De terugweg is vergelijkbaar. Iedereen wil je helpen, zelfs met de stomste dingen, maar ze verwachten wel iets terug. Je kan zo ook je laatste Tunesische muntgeld kwijt, want daar heb je toch weinig meer aan.
- WC. De toiletten in Tunesië zijn overwegend vies, enkele uitzonderingen daargelaten. De meeste hebben ook geen toiletpapier dus als je het slangetje niet waardeert, of het is verdwenen, neem dan wat papier mee. Ook op de Grimaldi-ponten zijn ze matig bij vertrek en uitzonderlijk goor bij aankomst. Ga dus als je moet zo snel mogelijk en wacht niet tot de aankomst, want dan kan je met een zwembandje poepen.
- Taal: Hoofdtaal Arabisch, tweede taal Frans, opkomende taal Engels, sommige ex gastarbeiders spreken een beetje Duits of zelfs Nederlands. Spreek je geen Arabisch of Frans wordt het een hele bijzondere ervaring denk ik.
- Lifters: In tegenstelling tot Turkije is er in Tunesië nauwelijks busvervoer. Taxi’s zijn goedkoop, maar die zie je nauwelijks in landelijke gebieden. Er wordt dus heel wat afgelift en ik heb een keer of vier, vijf lifters meegenomen. Ze zijn allen zeer dankbaar en je merkt ook meteen dat de landelijke bevolking nauwelijks meer spreekt als een beetje Arabisch.
En voor alle duidelijkheid; Andries en June hebben nog steeds weinig omhanden: