De volgende stop is Suriname. De voormalige kolonie, ook ooit eens aan komen waaien omdat de toenmalige Zeven Provinciën meer belang hadden bij rust dan nog meer vijanden. Altijd nieuwsgierig geweest naar dit land, aangezien ik tijdens mijn lagere schooltijd, ca 1975, opeens in een klas zat vol met Surinaamse kinderen. De ouders van deze kinderen hadden er weinig vertrouwen in dat het goed zou komen met die onafhankelijkheid en inderdaad, ze kregen volledig gelijk. In mijn klas zaten kinderen met een Afrikaanse, Indonesische en Indiase achtergrond. Veel blanke kindertjes werden door hun ouders van school afgehaald want ze hadden er weinig vertrouwen in dat het goed zou komen met die integratie maar helaas, ze kregen ongelijk. Ik heb een leuke tijd gehad met deze nieuwe vriendjes en heb leren omgaan met niet soortgenoten, iets wat gezien de laatste verkiezingsuitslag vele witte mensjes nog moeten leren.
De mensen die ik ken in Nederland en hun roots in Suriname hebben, zijn over het algemeen vrij negatief over het land, vooral als het over het landsbestuur gaat of over de verdeeldheid tussen de bevolkingsgroepen. De politiek en de sores er omheen kennen we aardig; gedoe rondom Bouterse en zijn decembermoorden, incompetentie bij politici en rare snoeshanen als Brunswijk en zijn junglecommando. Het is grotendeels oud zeer maar de verdeeldheid tussen de bevolkingsgroepen baarde mij op afstand meer zorgen.
Het centrum van Paramaribo heeft overduidelijke Hollands-koloniale trekken. De architectuur van de oude houten huizen met de typische gevelbekroningen, het oude fort Zeelandia, de straatnamen en borden met teksten in het Nederlands. Het is wederom een aparte gewaarwording om zoveel Nederlands in een tropisch land te vinden. In de twee dagen die volgen verkennen we de oude stad, de wijken eromheen, de markthallen aan de zuidkant en de dierentuin.
De ruim opgezette stadsplattegrond met overwegend brede wegen en ruime kavels doen een beetje denken aan New York of andere Amerikaanse steden. Later zullen we deze rasters veel tegenkomen. Het is wel in contrast met de manier van stedenbouw in Nederland. Onze veelal oudere steden zijn gebouwd rondom rivieren en riviermondingen, werden vooral ingericht om goed verdedigd te kunnen worden en kerken en gemeentehuizen vormden de kern van een circulaire pleinplattegrond waar ook de rest van de stad zich naar schikte. Kortom, een raster werd het niet snel, maar hier in Parbo is alles anders.
De kern van de stad, of het centrum, is tegen de oude vesting aan gebouwd. De vesting is in dit geval fort Zeelandia en is verreweg het kleinste Hollandse fort dat ik ooit ben tegengekomen. Het oude centrum bestaat hoofdzakelijk uit overheidsgebouwen. De leeftijd varieert nogal, maar ze zijn veelal uit hout opgetrokken in een soort Hollands-koloniale architectuur. Veel van die overheidsgebouwen bevinden zich in een matige staat van onderhoud en geeft mooi aan hoe het land er bestuurlijk en economisch voor staat.
Ondanks het verval zitten er ware pareltjes tussen. Houtbouw vergt sowieso veel onderhoud en das wat vaak ontbreekt in landen die er economisch niet best voor staan. Daarnaast zie je ook dat het tot Unesco- monument bombarderen van zo’n binnenstad zijn keerzijde heeft. Restaureren is dan eigenlijk nog de enige optie, maar het is ook de duurste optie. Je moet dus direct op zoek naar fondsen. Daarnaast zijn de huizen in particulier bezit meestal te pineut want geen gelden geen mogelijkheid tot sloop/nieuwbouw. Er staat dan veel te koop en vaak voor weinig want de bouwval op de grond drukt ook de grondprijs. Maar goed; een handige timmerman kan er een levenswerk van maken en de hoeveelheid huizen die nog vrij origineel zijn bieden perspectief; er is nog best wat van te maken en als het centrum op orde is, kan het goed zijn dat de wijken er omheen volgen.
Drie andere aspecten waar nodig wat aan moet worden gedaan zijn 1. het zwerfvuil, 2. de openbare ruimte en 3. de dramatische hoeveelheid lelijke monumenten en plaquettes. Dat zwerfvuil is standaard in landen die hun huiswerk niet op orde hebben. De slecht ingerichte openbare ruimte met kraters in de weg, ingestorte trottoirs en half open riolen is visitekaart nummer twee en het lijkt wel hoe instabieler een land, de meer standbeelden voor politici en andere zaken worden opgericht; stop je geld toch in iets zinnigs. Maar goed, als ik er meer over nadenk, kan ik nog wel een lijst maken met aandachtspuntjes voor het Surinaams bestuur, zoals het slopen van die verschrikkelijk lelijke Nederlandse ambassade. De fik erin; wat een verschikking. Lijkt wel of ie door Herman Hertzberger gebouwd is op een off day (het was Lucien Lafour, die in mijn ogen altijd een off day had) .
We komen aan op het vliegveld J.A. Pengel, zo’n 60 km ten zuiden van de hoofdstad. Tijdens de vlucht raakt Geri in gesprek met Inge en Victor; een stel van ongeveer onze leeftijd dat probeert een lesprogramma te verkopen aan scholen. Ze hebben een digitaal programma gemaakt wat zich vooral richt op het gebruik van digitale info en hoe je er als kind mee om moet gaan. Ze zijn er al jaren mee bezig en hebben ontdekt dat scholen interesse hebben, maar het geld ervoor ontbreekt vaak. In NL zijn potjes en die weten Inge en Victor wel te bereiken en zo komt het cirkeltje dan toch rond. We zullen de twee nog een aantal keren tegenkomen gedurende ons verblijf in Suriname. De aankomst op Pengel ging voorspoedig. Met zijn vieren nemen we na aankomst op het vliegveld een taxi naar Paramaribo. We strijken neer bij het hoteletje van I&V, Zus en Zo. Na een verlate lunch vertrekken we naar ons eigen hotel iets buiten het centrum. Niet slecht, maar ook geen aanrader.
De volgende dag gaan we de stad bekijken; de palmentuin door, langs het gesloten fort Zeelandia en het oude centrum. Pinnen is een raar iets; je kan max 2000 Suridollars pinnen, maar das omgerekend ca 50 euro. Daarnaast doen de helft van de apparaten het niet. Pinnen is dus een dagtaak in Suriname. Gelukkig doet de US dollar hier ook aardig mee voor hoge nood. De tweede dag gaan we onder andere naar de Parbo Zoo. Daar is ook iets van een zwembadje, maar ik ga niet naar de zoo om te zwemmen. De dierentuin is aardig vervallen en de onderkomens van de dieren vaak dramatisch. Eigenlijk moeten we stoppen met dit soort dingen; ook Artis mag wat mij betreft een nieuwe bestemming krijgen. We gaan ook nog ff langs de markt[ iets ten zuiden van het centrum ligt een complex met marktgebouwen. Veelal dames verkopen daar hun vis, groente en fruit maar ook hun zelfgemaakte eten. Ik loop er snel doorheen maar G vindt het heerlijk overal aan te zitten en met de dames een gesprekje te houden.
Na Paramaribo nemen we een soort taxibusje naar het zuiden, de jungle in. We overnachten in Brownsweg, in een kleverig hotelletje, Fargo genaamd. Extreem goedkoop, 1 ster is al te veel, maar achteraf toch wel leuk, al was het alleen maar vanwege de prijslijst bij de wc. Aan de andere kant van het dorp haal ik bij een vriendelijk man wat eten en drinken. Hij berkoopt een soort gemberdrankje met kruidnagel. Fantastisch en gelukkig niet te zoet.
Na een beroerde nacht naast luidruchtige goudzoekers, trokken we de volgende dag via Atjoni naar het dorpje Jaw Jaw, gelegen aan de Suriname rivier en alleen bereikbaar met de boot. Daar zijn we drie nachten gebleven bij Bele, die in het dorpje een soort hostel heeft. Bele zijn vrouw kookt voor ons, zeer verdienstelijk, en Keizer, zijn zoontje van net drie, huppelt al aandachttrekkend rond. Ook hier ontmoetten we een dag later Ilse en Victor, maar ook Alberto, een rondreizende Italiaan die er een sport van heeft gemaakt ‘foute’ landen als Afghanistan, Syrie, Iran te bezoeken en hij heeft voor het komende jaar Libie op de agenda staan. Het dorpje Jaw Jaw is een nederzetting die voortkwam uit een van de gemeenschappen die hun dorpje ca 60 jaar terug moest verlaten bij de bouw van de stuwdam. Het is alleen te bereiken per boot en met heel veel inspanningen per quad, maar die weg wordt nauwelijks gebruikt. Het dorpje kent een dorpsschool, vandaar de komst van Ilse en Victor. Veel scholen in Suriname hebben een uniform, allemaal ongeveer dezelfde groen-wit geblokte hemden en spijkerbroeken of rokjes.
In de rivier, waar je op de meeste plekken wel iets kan zwemmen, zijn ook kaaimannen en piranha’s, maar de kaaimannen zijn erg klein en op verre afstand dus ongevaarlijk en de piranha’s zijn terecht banger voor ons dan andersom; ze worden ook gegeten, net als de kaaimannen.
In Jaw Jaw is beperkt stroom; een oud dieselaggregaat produceert stroom van zonsondergang tot ca 12 uur ’s avonds op gerantsoeneerde stookolie. Er is wel een zonnepark in aanbouw, maar of het de gemeenschap echt veel gaat brengen, valt te bezien. Water is regenwater en drinkwater wordt per fles ingekocht. Riolen zijn er niet en iedere plee heeft een eigen bodemloze enkelvoudige septic tank. Leuk om over na te denken hoe je doeltreffend het een en ander kan verbeteren, net als de rest van Suriname.
Na een paar dagen gaan we weer terug; verder stroomopwaarts is mogelijk, maar door de lage waterstand erg lastig en tijdrovend. Het regenseizoen had al begonnen moeten zijn, maar op een paar kleine buitjes na is het droog gebleven.
De terugreis wordt begonnen met zijn vieren, want Ilse en Victor gaan terug richting Nederland en stappen uit in Brownsberg. Wij gaan nog ff door en stappen uit de bus om richting de Jodensavanne verder te liften. We worden snel opgepikt en das maar goed ook, want volgepakt met de zon vol op je knar bij circa 32 graden is geen pretje. Na wat omzwervingen overnachten we bij Angela en haar moeder Corry in Redi Doti ( in het Nederlands Carolina).
Het is een klein dorpje wat voornamelijk bewoond wordt door mensen met Indiaanse roots en dat kan je wel een beetje zien. De Jodensavanne is een mooie rustige plek langs de Surinamerivier, waar helaas weinig van over is gebleven, op wat stenen fundamenten na van de synagoge na. Ook is er een vrij uitgebreide begraafplaats voor Marrons, gevluchte ex slaven.
Na het bezoek aan deze Jodensavanne (op de kaart in het Nederlands Gelderland genoemd) en het volgende indianendorpje met failliete ananasfabriek zijn we verder teruggegaan naar Paramaribo. Ook hier kregen we al snel een lift tot de zuidkant en de laatste paar kilometer een dollemansrit in een publiek busje. We eindigen die avond in een erg aaibaar en betaalbaar hotelletje in de Costerstraat, waar we uiteindelijk drie nachten verblijven.
In de drie dagen in Paramaribo bezoeken we eerst het fort Zeelandia, nu wel open, waar Desi zijn reputatie definitief te grabbel gooide en later op de dag wonen we een kerstdienst bij gemaakt door kinderen op zijn Surinaams in een alleraardigste kathedraal. Een eclectische houten bouwwerk, vakkundig in elkaar getimmerd, in opvallend goede staat en met een leuke mix van romaanse en gotische architectuur. De dienst zelf zit aardig in elkaar met enthousiaste kinderen, kundige musici en een geweldig zingende juf. De volgende dag zijn we een rondje gaan fietsen langs de oude plantages Mariënburg en Peperpot. Een flinke rit aan de oostzijde van de rivier, via de het fort Nieuw Amsterdam en bij 30+ in de volle zon niet altijd even prettig. Aangezien we door het twee keer verrijden de boot terug misten, bleef er weinig anders over dan de Wijdenboschbrug te pakken. Een vrij spectaculaire ervaring, vergelijkbaar qua gevaar met het fietsen door de IJ-tunnel, maar dan met een geweldig uitzicht.
De dinsdag vertrekken we naar de grens met Frans Guyana. We moesten ook nu weer even zoeken naar een gemeenschappelijke taxi, want de busmaatschappij is failliet en kleine busjes rijden op kortere trajecten. We zitten met zijn vijven in de auto. De route van Parbo naar Albina gaat door de lagune. Een vrij goede weg voor Surinaamse begrippen, maar ook hier onverwacht drempels en een road block met tante agent. Anderhalf uur later arriveren we in Albina, waar we eerst naar een douanepostje worden gebracht voor een uitreisstempel. Even later stappen we in een bootje, vergelijkbaar met die in Atjoni en worden we met rugzakken en al naar de overzijde van de Marowijne gebracht. Bij de aankomst op Frans grondgebied hoeven we niets te laten zien. Raar eigenlijk, maar ik vind t wel best. Geri vertrouwt het niet en in het beste Frans vraagt ze aan diverse mensen hoe het zit met de Franse douane. Na wat omzwervingen eindigen we bij een loketje iets ten zuiden van St Laurent de Marony. De dienstdoende Franse douanier kijkt verbaast, legt uit dat wat iedereen daar doet illegaal is, en na onze paspoorten te hebben aanschouwt, legt hij uit dat er een klein officieel pontje is dat tegen betaling en met alle formaliteiten speciaal volgens de regels en voor EU burgers je van de ene naar de andere kant brengt. Ons traject is hoogst illegaal maar volledig losgelaten aangezien het met de kraan open dweilen is. Geri was nog een middag aan het bijkomen van deze gatenkaas, maar ik vind dit heerlijk.
Suriname is leuk om een keer te bezoeken. Om het hele land goed te zien moet je wel een week of twee uittrekken. Hou er rekening mee dat dit een van de weinige landen is in Zuid Amerika waar ze aan de verkeerde kant van de weg rijden. Als je dat niet gewend bent zou ik het vervoer overlaten aan de plaatselijke waaghals. Het wegdek is ook slecht en de bewegwijzering belabberd. Openbaar vervoer en (gemeenschappelijke) taxi’s zijn spotgoedkoop en met een beetje puzzelen kom je wel op je eindbestemming. Liften gaat ook vaak goed, ook al verwacht de chauffeur dat je als westerling wel even een donatie in het bodemloze potje doet. Fietsen kan je huren in Paramaribo. De wegen zijn niet erg prettig om op te fietsen, ook hier links houden, maar het is wel te doen.
Hotels, pensions en hostels zijn vrij primitief en de prijzen over het algemeen laag. Het hostel Jaw Jaw aan de costerstraat in Paramaribo vond ik erg leuk, want in een oud houten gebouw, en zeer betaalbaar, net als het verblijf bij Bele in Jaw Jaw aan de Surinamerivier, wat door het all inclusive wel een stuk duurder is.
In Suriname worden verschillende talen gesproken, waardoor het Nederlands nog steeds gebruikt wordt als een soort overkoepelende taal. Alleen de Chinezen kunnen er weinig mee, en die kom je regelmatig tegen omdat zo’n beetje alle supermarkten door Chinezen beheerd worden.
Met geld kan je je weg vinden met US dollars en Suri dollars. Die laatste pin je in kleine hoeveelheden en veel pinautoaten geven op een NL pas geen geld. Zorg ervoor dat je niet te veel overhoud, want buiten Suriname kan je je billen ermee afvegen.
Plannetjes. Als je door de Cariben reist en na twee eilandjes bezoek je een land als Suriname, dan zie je allerlei dingen die je aan het denken zet. In Nederland is bijna alles beter geregeld, maar Nederland is ook overreguleerd en behoorlijk verkloot. Het zou mooi zijn om Suriname en dan vooral de Surinamers te helpen met het bedenken van oplossingen voor problemen die vanuit een Amstertdamse point of view zeer oplosbaar zijn, maar ook met de gedachte om alle schoonheden die Suriname kent, in tact te houden. Vandaar mijn plannetjesverhaal over Suriname.